Enige weken geleden bedacht ik dat ik elke week een andere ruimte van mijn huis centraal zou stellen. Dus zette ik die week in mijn Plenda, mijn geweldige agenda die zeer uitnodigt tot plannen, de tekst 'week van het toilet' en onderstreepte dit. Daaronder zet ik de extra schoonmaakklussen die ik die week zou doen.
Dus niet het opnieuw vormgeven van mijn huis, wat ook op de planning staat, en ook niet de standaard schoonmaak die ik wekelijks doe, maar juist de dingen die ik niet wekelijks doe. Zoals het schoonmaken van de lamp, het vastplakken van de losgekomen foto's die op de tegels hangen en het verwijderen van de kalk in de pot.
Realiseerbare doelen. Klussen waar eer aan te behalen valt. Vooral de kalk irriteerde me al zo lang. Die hardnekkig vastzittende kalk die ik er toch binnen een week af weet te krijgen. Een streep door die taak in de Plenda.
De week erna is het de week van de slaapkamer. Onder de streep komen de taken. Kledingkast uitruimen. De dekenkist. Schoenen. De ramen wassen. Onder het bed stofzuigen. Eindelijk die afgedankte eettafel die uit elkaar aan het voeteneinde van het bed staat wegdoen. Het blijkt iets te ambitieus voor één week. Maar ik begin. Plank voor plank. Haal alle kleding eraf. Wik en weeg. Trek het aan. Trek het uit. Leg het op een stapeltje of gooi het in een vuilniszak. Neem afscheid van kleren die in een bepaalde periode favoriet waren. Laat de mutsjes uit een andere periode door mijn handen glijden. Ik pas ze niet, gooi ze ook niet weg.
Dan de jassen in de dekenkist. Ik voel in alle zakken. In iedere jaszak zit een muntje voor de winkelwagen en een kastanje. Sommigen nog rood, maar de meesten zijn plat, en bruin.
Ik liep in Wenen, lang geleden. Ik was op rondreis, met de bus. A. was net overleden, de dierbare moeder van mijn ex-vriend. Ik liep door een bos, het was herfst, de bomen kleurden rood en groen en bruin en de bladeren lagen op de grond. Opeens een harde tik op mijn hoofd. "Au!", roep ik en kijk op de grond. Daar ligt een grote rode kastanje, net op mijn hoofd gevallen. Ik moet lachen. "Dank je, A.!" Het voelt als een teken van haar, haar aanwezigheid. Ik raap de kastanje op en steek deze in mijn jaszak. Sindsdien ben ik kastanjes blijven oprapen.
Toen ik dit jaren later vertelde aan een gezelschap waarin A. voorheen ook vertoefde, zittend aan haar keukentafel, vertelde een vriendin dat A. ook kastanjes opraapte en in haar zak stopte.
Inmiddels liggen er nette stapeltjes in mijn kast. Er staan twee vuilniszakken gevuld met kleding. Eerst moet de rommel weg voordat ik goed kan schoonmaken. Zoals ook in de rest van het leven.