25 september 2018


Het komt regelmatig voor dat ik iemand op tv zie, in een ander land, in andere omstandigheden, en me afvraag hoe ik het in die situatie zou doen. Hoe zou ik zijn in een stam in Afrika, in een rijk gezin in Dubai. 

Ik geloof niet in een vorig of volgend leven. Geloof ik. Maar stel je toch eens voor. Karma. In het hindoeïsme en boeddhisme omvat karma de fysieke en mentale acties van een individu die gevolgen hebben voor het leven en volgende levens door middel van reïncarnatie. Alles wat we doen, denken of zeggen komt weer bij ons terug. Het resultaat van de daden die men nu doet, kan in dit leven of in een volgend leven terugkomen. 

Hetgeen ons overkomt is het resultaat van een actie die we in het huidige of een vorig leven hebben uitgevoerd. Dus dan ga je dood. Je ziel belandt op een plank in een kast. Ik neem aan dat deze gereset wordt, dat je geleefde leven gedelete wordt. Ik ben niet meer de mens met deze bril, met dit kader. Ik ben deze ik niet meer. Maar de krassen en glansplekken blijven op deze ziel zitten. Zodat je die als leermomenten mee kunt nemen naar een volgend leven. Maar wat zijn mijn krassen, mijn glansplekken? Wat neem ik mee? Wat voor nieuw leven wordt mij toebedeeld? En ga ik er op vooruit, of juist achteruit, omdat ik stappen in dit leven heb overgeslagen? Dit zou impliceren dat er bij die kast een mens of wezen is die dat bepaalt. En daar geloof ik niet in. Niet in een God, niet in een hemelse regisseur of conciërge. Maar stel je toch eens voor. 


Ooit was ik eenmalig bij een regressietherapeute. Zij bracht mij via een lichte hypnose terug bij een vorig leven. Ik vertelde over de beelden die ik zag, een jong meisje, jaar of twaalf, in de eetzaal van een weeshuis in Polen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik spreek op de beelden geen Pools, maar dat het daar is en in die tijd, is een gegeven. De eetzaal heeft een grote tafel met daaraan de nonnen, en meerdere lange tafels die daar haaks op staan, met ons, weeskinderen. Zoals de eetzaal op Zweinstein in de Harry Potterfilms, maar die bestonden toen nog niet. Het zware geluid van vliegtuigmotoren boven ons. We stuiven weg, schuilen onder de stapelbedden in de koude slaapzalen, terwijl de bommen vallen. Ik hoor gegil, gehuil, en daarna een enorme stilte. Voorzichtig komen we onder de bedden vandaan en lopen naar de eetzaal. Deze ligt volledig in puin. De tafel met de nonnen is vol geraakt, hun lichamen liggen onder de brokstukken van het dak. 

Een ouder meisje neemt het voortouw. Ze spreekt me aan, zegt dat we hier weg moeten. We verzamelen de huilende kinderen en gaan de vernielde straat op. Luidkeels schreeuwende mensen komen hun beschadigde huizen uit. De kinderen raken in paniek.

We nemen ze mee door de straten van de stad, tot we in een straat komen met wat leegstaande panden. Er is hout voor de ramen getimmerd, deuren zijn ingetrapt. Het oudere meisje gaat op verkenning uit in één van de huizen, roept vanuit de gang dat ik met de rest binnen moet komen, naar boven. We gaan de trap op, ik probeer ze stil te krijgen, tevergeefs. Eenmaal op zolder nemen ze ontredderd plaats op de houten vloer, kruipen dicht tegen elkaar aan, huilen. Het oudere meisje roept me. Ze staat voor het raam dat uitkijkt op de straat. Ze wijst. Legervoertuigen rijden de straat in. Soldaten stappen uit, trappen deuren in, sleuren gillende mensen de straat op, de auto in. Ze zegt dat wij tweeën ons moeten verstoppen. Dat ze de kleintjes niets zullen doen maar dat wij gevaar lopen. Ik aarzel, maar ze neemt mijn hand, trekt me mee de trap af, een kast in op de eerste verdieping. We passen er net in, staan heel dicht op elkaar. Even later wordt de deur van ons huis opengegooid. Soldaten stampen de trappen op, de kinderen boven ons gillen. Dan het ratelende geluid van schoten, het gaat maar door tot het gehuil van de kinderen is verstompt. Het meisje naast me in de kast houdt haar hand over mijn mond, we staan daar verstijfd. De soldatenlaarzen denderen weer naar beneden. Gooien de deur open van onze kamer, kijken rond, vertrekken weer, de trap af, het huis uit. Als het een paar minuten stil is gebleven durven we weer adem te halen. We stappen uit de kast, het oudere meisje loopt naar het raam. Ze zegt dat de soldaten weg zijn. Dat we hier weg moeten. Dat we een grotere kans maken als we uit elkaar gaan. Zwijgend verlaten we het huis, zij gaat rechts, ik links. Ik heb geen idee wat ik moet doen, waar ik heen moet. Ik loop wat straatjes in en weer uit tot ik bij een muur uitkom en niet verder kan. Ik draai me om. Daar staat een man. Een jongen eigenlijk. Een jonge Duitse soldaat. Rossig haar. Een grijns op zijn gezicht. Een pistool in zijn hand. Hij schiet me dood.

Daar stopt het verhaal. De regressietherapeute laat me het laatste deel herbeleven om het af te maken. Om te ervaren hoe licht het is na de dood. Het lukte me niet echt, ik heb geen lichtheid ervaren. Volgens mij was dit geen vorig leven. Volgens mij heb ik haar een droom verteld, of mijn fantasie de vrije loop gelaten. Maar het heeft wel een interessant verhaal opgeleverd, vol symbolen en mogelijke verwijzingen.

Binnenkort is het Allerheiligen en Allerzielen. In Mexico gaan mensen op deze dagen in grote getale naar de begraafplaats om de doden te herdenken. Ze noemen het Dia de los Muertos. Het is een belangrijk festival. Het eeuwenoude christelijke geloof is dat de zielen op deze twee dagen terugkeren naar de aarde. En daarom moet hen op alle mogelijke manieren de juiste weg worden geleid om contact met ze te kunnen maken. De meest kleurrijke altaren worden gemaakt met bloemen, foto's en kaarsen, graven worden schoongemaakt en versierd en er worden allerlei offers voorbereid zoals eten en drank. De overtuiging bij Dia de los Muertos is dat op de eerste dag van het festival, 1 november, de zieltjes van overleden kinderen terug komen naar de aarde: de angelitos. Daarna is 2 november de dag van de volwassenen, de overleden voorouders.

Hoe dit alles te rijmen zou zijn met karma, ik heb geen idee. Of ik hierin geloof, ik weet het niet.
Toch gaat er wel enige troost van uit.