2 december 2025

Andrew Scott - Hope


De arts vertelt dat hij niets meer voor me kan doen.
Dat ik doodga.
Dat ik nog maar enkele weken te leven heb.
Dat die beperkte tijd in het teken staat van afscheid nemen.

In plaats van de gebruikelijke boks krijg ik een omhelzing. In plaats van een bemoedigende glimlach krijg ik zijn machteloosheid. 

Hoe laat je zulke woorden landen terwijl ze niet of nauwelijks worden gestaafd door pijn? Met dat hangende ooglid, veroorzaakt door een nieuwe kankerhaard, valt toch prima te leven? En die andere nieuwe kankerhaarden hoeven toch ook niet meteen een doodvonnis te zijn? Maar kennelijk kunnen zelfs de sterkste medicijnen en nieuwste behandelingen het tij niet blijvend keren.

Tijd.

Ik schiet in een sterfstand. Heb in twee weken veel gesprekken. Met de huisarts over mijn wilsverklaring en over pijnstilling. Met mensen van de wijkverpleging over palliatieve zorg. Over praktische zaken als een sleutelkluis en een hoog-laag bed. Krijg een palliatieve kit in huis, een kist met o.a. morfine, injectiematerialen en een katheter. Oriënteer me op een hospice voor als het toch niet lukt om thuis te sterven. Bespreek mijn administratie en laatste wensen met mijn familie. Praat samen met hen met een uitvaartverzorger over mijn afscheid. Ik bereid me op alles voor zonder te weten hoe dat alles eruit ziet.

Ik ben iemand die altijd veel tabbladen op de laptop open heeft staan. Pagina’s die ik dagelijks bekijk, zoals die met het nieuws, die voor mijn vrijwilligerswerk of rijexamenfilmpjes die ik nog steeds als porno volg. Per project waar ik mee bezig ben staan er ook minstens 10 open, zoals het maken van websites en mijn stamboom. Het voelt bevrijdend om er steeds meer te sluiten. Alles wordt zo relatief en onbelangrijk. Ik ontvolg pagina’s op social media waar ik toch al jaren langs scrol zonder echt te kijken. Ik verwijder apps van mijn telefoon waar ik toch al tijden geen gebruik van maakte. Mijn keihard-leuke-dingen-doen-lijst laat ik links liggen. Geen bucketlist. Geen plekken die ik nog wil bezoeken in de geringe tijd die ik kennelijk nog heb. In plaats daarvan komen mensen bij me thuis en zijn er mooie waardevolle gesprekken.

Tijd.

Ik zit op de bank onder een dekentje. Vertel mensen dat ik bijna dood ga. Spreek met een aantal van hen af. Ik krijg veel kaarten. Bossen bloemen. Appjes. De directe mensen om me heen doen boodschappen. Vullen mijn diepvries met troosteten. Maken schoon. Brengen mijn afval weg. Helpen bezoek ontvangen. Spelen bordspelletjes. Luisteren naar hoe ik dit beleef. Hebben soms het gevoel dat dit over iemand anders gaat. We maken harde grappen en krijgen de slappe lach. 

Ik zeg iedereen dat ik geen afscheid neem. Ik zie mensen. En misschien zie ik ze nog een keer. Toch sluit ik wel dingen af. Ik heb jarenlang vrijwilligerswerk gedaan met nieuwkomers. Het daar fysiek aanwezig zijn vraagt lichamelijk te veel. Dus is er opeens die ochtend waar ik heel erg tegenop zie. Ik krijg prachtige warme woorden en knuffels. Een pot vol briefjes met woorden uit diverse culturen. Ze spreken van liefde, van dankbaarheid. Mensen komen naar me toe met indringende verhalen over anderen die genezen zijn. Vanuit hun geloof getuigen ze van hoop.

Tijd.

Het verwarrende is dat ik me over het algemeen beter voel dan een paar weken geleden. Klachten zoals het dubbelzien zijn (tijdelijk) weg door medicatie. Ja, ik heb pijn, maar die is redelijk te onderdrukken door de paracetamol die je voor €1,49 bij de Etos koopt. Dat past niet echt bij het beeld van iemand die dood gaat. Ben ik me te vroeg aan het terugtrekken? Nestel ik me teveel in de rol van patiënt, van stervende? En heb ik anderen hierin teveel meegesleept? Ik krijg de neiging me te verontschuldigen voor het feit dat ik er nog ben.

Twee weken geleden had ik het gevoel dat iemand op de aan-knop van de flipperkast drukte en mij rechtstreeks naar de uitgang schoot. Maar nu word ik alsnog door de hefbomen tijdelijk hoog gehouden. Als een arts zegt dat het leven stopt, houdt het lichaam er niet meteen mee op. Ik heb nog wat tijd. En kwaliteit.

Tijd.

Ik kom tot stilstand. Ik heb een weekend helemaal voor mezelf. Pyjamadagen. Geen bezoek. Niet praten over mij. Veel doen maar in eigen tempo. Hou de dood op afstand door projecten te doen voor anderen. Door dingen te doen die ik best zelf nog wel kan. Ik zet zelf de afvalbak op de stoep. Eet weer wat gezondere dingen. Ruim op, maak schoon. Laat boodschappen bezorgen. Ik koop een boek. Voeg bossen bloemen samen om het in huis wat minder te laten lijken of ik al dood ben.

En iedere ochtend begint met de feitelijke constatering: ik open mijn ogen. Ik leef nog.