26 december 2025

Ik ben een plofkip. Kwam het gevaar eerst van boven, een hangend ooglid beperkte mijn zicht, nu komt het via mijn opgezwollen wangen van onder. Als ik vooruit kijk, zie ik mijn appelwangen naderen. 

De medicatie die ervoor zorgt dat de kankerhaarden nu niet verder groeien, heeft als bijwerking dat je constant áán staat. Ik ga als een Duracell-konijn door het leven. Tijdens de eerdere behandeling riep ik de hele tijd dat ik van die pillen af wilde. Ik werd gek van mezelf als ik weer om 2 uur 's nachts met een cocktailprikker het rubber van de koelkast schoon stond te maken. Nu heb ik zelf om deze pillen gevraagd omdat dat konijn me in leven houdt. Dus zit ik regelmatig tot heel laat op de bank te bedenken dat ik naar bed moet, zonder te gaan. En als de kat 's ochtends vroeg miauwt omdat ze eten wil, sta ik meteen áán, en kom ik de dag door op mijn farmaceutische batterij. Tot voor kort. De slaap begint terrein te winnen, waarschijnlijk door een verdubbeling van de pijnmedicatie. En zo beweeg ik mij constant voort tussen te veel activiteit en te weinig. 

Als ik het buurthuis voor de laatste keer in loop, hoor ik twee medewerkers fluisteren: “Dat is die vrouw die nog maar kort te leven heeft.” De medewerkster achter de kassa van de drogist waarschuwt me als ik drie doosjes paracetamol koop. “Bij langdurig gebruik kunt u last krijgen van uw lever en nieren.” Ik glimlach maar even naar haar. 

Mijn agenda voor het nieuwe jaar had ik al weggegeven. Januari leek een onhaalbaar station. Maar nu komt die maand opeens in zicht. Net als de verjaardag van mijn zus, die ik niet meer dacht mee te maken. Dus vraag ik de agenda terug zodat ik nog wat pagina’s kan vullen. Hoeveel zullen het er worden? Ik weet wie de Mol is, de winnaar van Heel Holland bakt. Waarschijnlijk maak ik nog mee wie Expeditie Robinson gaat winnen. Mogelijk kan ik me nog vermaken met en irriteren aan het nieuwe seizoen van B&B Vol Liefde.

Deel uit de column van Sinan Can in de Vara-gids:

Laatst zag ik een interview met een bekende Turkse acteur. Hij vertelde dat de moeder van een regisseur met wie hij werkte was overleden. Hij vroeg hem: “Waar heb je je moeder verstopt?” De regisseur begreep het niet. De acteur zei: “Moeders gaan niet dood. We verstoppen ze diep in ons hart. We nemen afscheid van hun lichaam, maar niet van hen.” Het raakte me. Niet omdat het zoet klinkt, maar omdat het iets zegt wat logisch voelt e toch moeilijk te vatten is: dat sommige mensen in je leven zo fundamenteel zijn, dat hun afwezigheid nooit echt afwezig wordt. Er is een oud Afghaans verhaal dat precies dat vangt. Het gaat over een jongen wiens moeder overleed. Hij liep naar de plek waar zijn moeder altijd zat, naast een raam waar het middaglicht zacht neerdaalde. Hij nam een handje aarde van die plek, deed het in een stoffen zakje en hing het om zijn hals. Toen iemand vroeg waarom hij dat deed, zei hij: “Mijn moeder is niet weg. Ik draag alleen de plek mee waar zij het meest aanwezig was.” Dat verhaal blijft bij me. We bewaren onze ouders niet in grafstenen of formele rituelen. We bewaren hen in kleine dingen: in een zin die we van hen hebben overgenomen, in de manier waarop we onze handen gebruiken, in een geur die ons plots terugwerpt naar een moment waarvan we dachten dat we het vergeten waren. Mijn vriend zei later: “Het is alsof mijn ouders nu onzichtbaar met me meelopen.” Hij had gelijk. Misschien is dat wat er gebeurt als we iemand verliezen die ons heeft gevormd. Ze verhuizen van plek. Van een stoel waar ze altijd zaten, van een stem die je kon bellen, naar ons hart – en ze blijven daar zolang wij hen meedragen.

Mensen vertellen over andere behandelingen. Over infusen in Azië. Over de buurman van een vriend van een tante die opgegeven was maar nu weer helemaal gezond. Ik lees de blog van Herman Hintzen die acute leukemie kreeg, opgegeven wordt door de artsen en toch weer dóór leeft.
Ik heb een bijzonder groot vertrouwen in mijn arts en in de resultaten van alle onderzoeken. En toch komt er twijfel. Moet ik ergens een second opinion vragen? Ik ben het type niet voor een crowdfunding om zo nog een experimentele behandeling in een ander land te ondergaan. Maar heb ik alle wegen bewandeld? Móet ik alle wegen bewandelen? Geef ik me te makkelijk gewonnen door me met een levensverwachting van enkele weken naar huis te laten sturen?

Iemand houdt me voor: “Wat heb jij nu nodig?” Is dat het voeren van allerlei gesprekken voeren met artsen in andere ziekenhuizen? Geeft dat me tijd? Hoop? Rust?

Toen er na twee weken regelstand en enorme haast weer ruimte was voor pyjamadagen en een soort van gewoon leven, was dat een weldaad. Toch vraag ik de arts of hij niet ook verbaasd is dat ik er nog zo bij zit. Dat is hij. Zo verbaasd dat hij toch weer met collega’s overlegt. Ze vinden dat ik een bijzonder lijf heb. Hij oppert met grote terughoudendheid om toch de laatste behandeling weer op te pakken. Dat zal echter niets veranderen aan de uitkomst. Ik ga nog steeds dood. Mogelijk krijg ik door die behandeling iets meer tijd. Maar de verwachtingen zijn zeer beperkt. Hoogstwaarschijnlijk kom ik dan voor langere tijd in het ziekenhuis te liggen met koorts en andere allergische reacties.  En dan heeft behandelen geen toegevoegde waarde. Geen kwaliteit van leven. En laat ik dat nou heel belangrijk vinden.
In de laatste regels van zijn verslag aan de huisarts staat: 'In de balans tussen kwaliteit van leven op dit moment heeft patiënte samen met haar omgeving gekozen om zo door te gaan en verder het leven te nemen zoals het gaat. Goed gesprek gehad, afscheid van patiënte genomen'

Delen uit het interview van Humberto Tan met de uitbehandelde Martijn Krabbé

Martijn: "Er zijn geweldige dingen gebeurd en er zijn klote dingen gebeurd. En die geweldige dingen, daar wil ik het graag over hebben vanavond. Ik wil mensen inspireren met mijn ziekte, en hoop bieden. Want er zijn natuurlijk nog een hoop meer mensen. Sterker nog, eén op de twee mensen heeft met kanker te maken, zo is het. En voor die mensen wil ik laten zien dat er meer is dan die ziekte. Dat het maar net is hoe je tegen die ziekte aankijkt. Dat kan op heel veel verschillende manieren. Je kan heel chagrijnig zijn, dat ben ik ook meestal. Je hebt soms geen enkel perspectief. Maar je kan er ook op een heel andere manier naar kijken."
Humberto: "Eén van de manieren waarop jij het misschien net iets anders aanpakt dan anderen… je hebt vandaag gewoon gewerkt bijvoorbeeld."
Martijn: "Ja."
(...) 

Humberto: "Hoe was dit jaar?"
Martijn: "Heel verschillend. Het begon natuurlijk met die bekendmaking van het feit dat ik ziek was. En dat was eigenlijk het eerste moment dat ik aangaf hoe ziek. Dat had ik tot dan toe geheim weten te houden. Of tenminste, geheim… Ik had wel aangegeven: ik heb kanker, een bepaald soort kanker, maar ik had nog niet aangegeven wat er nou precies aan de hand was. Mensen schrokken heel erg, toen ik dat aangaf. En op een bepaalde manier gaf het mensen ook hoop omdat ik er op een bepaalde wijze mee om bleek te gaan. Daar was ik zelf ook heel verbaasd over."
Humberto: "Waarom wilde je het bekendmaken?"
Martijn: "Je kan het moeilijk geheimhouden."
Humberto: "We zien je niet meer."
Martijn: "Nee, dat ook. Het leuke was, het liep nog een jaar door, mijn televisiecarrière. Alles was al opgenomen. Dus niemand had het eigenlijk in de gaten. Tot ik te vaak niet meer op kwam dagen en ziek bleek."
Humberto: "In het interview met de Linda springt er voor mij één zin uit. Je zei: Ik heb geluk gehad. Dat vond ik een opvallende uitspraak."
Martijn: "Omdat ik het leven op een totaal andere manier bleek te kunnen zien. Ik dacht: Jeetje, er zijn zoveel andere perspectieven waarop je naar het leven kan kijken. Dat is eigenlijk heel bijzonder. Heel mooi. Ik heb een andere zin onthouden en daar probeer ik heel erg naar te leven. Mijn leven is nu eigenlijk zoals het altijd al had moeten zijn."
Humberto: "Wat is er veranderd dan?"
Martijn: "Ik heb mijn leven voor mijn gevoel verspild. Je raast maar door, je staat nooit eens ergens bij stil. En als je dat vaker doet, dan zie je hoe mooi het is. Dus ja, tijd verspild."
Humberto: "Hoe word je tijd anders nu?"
Martijn: "Een totaal ander perspectief heb je. Je staat totaal buiten de realiteit eigenlijk. En als je dat op een mooie manier weet te kunnen doen, dan zie je hoe ontzettend mooi het is. En dan denk je: jeetje, wat zonde eigenlijk. Robin Williams heeft gezegd: ‘Iedereen die je ontmoet, vecht een strijd die jij niet kent. Wees lief, altijd.’ En ik wou dat ik me dat vaker had gerealiseerd, dat je zo’n invloed kan hebben op mensen. Dat er een manier is om je leven te leven dat heel waardevol is, voor anderen. En dat wil ik nu met de tijd die er nog is, en ik hoop dat dat heel veel tijd is, uitdragen."
(...)

Martijn: "Omdat je daar natuurlijk zelf ook over nadenkt. Wat als ik er niet meer ben. Hoe laat ik mijn kinderen achter. Dat is waar ik het meest over heb nagedacht. Het wordt heel verdrietig voor Deborah en de kinderen. Die gaan een verdrietige periode tegemoet. En daar maak je je de meeste zorgen over."

Er wordt een fragment getoond dat Martijn een minutenlang applaus krijgt bij van het publiek bij het Gouden Televizier-Ring Gala.

Martijn: "Ik kan hier niet naar kijken. Heel ongemakkelijk. Als dit applaus nou mag zijn voor iedereen die een strijd voert met kanker, dan zou ik het begrijpen. Dus deze is voor jullie."
Humberto: "Maar dit is de kracht waar je het over hebt. Die jij dus met je meebrengt door wat je gedaan hebt. Maar ook door hoe je je hebt geuit over je ziekte en hoe je je voelt. Dat is de waardering die de mensen je laten zien."
Martijn: "Ja, ik denk het wel. Ik heb ook zoveel post gekregen. Het is echt niet normaal wat me allemaal overkomt. En dan kan je alleen maar heel veel waardering hebben voor het feit dat dit je allemaal overkomt. En dan kan ik alleen maar die ziekte bedanken, eigenlijk."
Humberto: "Koppel je die waardering aan het feit dat het jouw invloed is geweest met het werk dat je hebt gedaan de afgelopen 40 jaar?"
Martijn: "Dat zeker niet. Maar kennelijk heb ik een soort gevoel losgemaakt bij mensen waardoor dit me ten deel valt. Deze liefde. Want zo ontzettend goed was ik ook niet. En zoveel succes ook niet. Ik ben heel tevreden. Ik ben heel dankbaar."
Humberto: "Echt?"
Martijn: "Ja. Maar kennelijk wordt er heel veel van mij gehouden. En dat is eigenlijk waar het om gaat."
(...) 

Deborah, de vrouw van Martijn, komt er bij zitten. 

Humberto: "Wat is de kracht van Deborah voor jou?"
Martijn: "Wat niet? Ze is zo moedig. Ik kan me zo aan haar optrekken als ik het niet meer zie zitten. En dat is regelmatig. Dan ben je zo sterk. Dat ik denk: hoe krijg je het voor elkaar. Want jij zal ook verdrietig zijn."
Deborah: "Toen we dit net allemaal hoorden, heb jij heel snel gezegd: we gaan pas piepen als het echt zover is. En tot die tijd moeten we vooral zoveel mogelijk gewoon door blijven gaan. Daar hou ik me maar zoveel mogelijk aan. En dat doet iedereen ook wel, dus dat is ook heel fijn."
Humberto: "Wordt er nog gedroomd?"
Martijn: "Ik heb hele rare dromen, lately. In de nacht ben je alleen. En dan maak ik me soms vreselijke zorgen. En dan word ik wakker en dan maak je er weer wat van. Geen dag zomaar verspillen."
Humberto: "Wanneer was jij het gelukkigst in je leven, Martijn?"
Martijn: "Dat is een hele moeilijke vraag. Want ja, als ik zou zeggen, de afgelopen jaren, sinds mijn ziekte… Bijna iedere dag maak je er wat van. Maar ik ben sinds wij samen zijn wel heel erg gelukkig. Ik ben een enorme mazzelaar dat ik jou ben tegengekomen."
Humberto: "En angsten? Heb je die?"
Martijn: "Doodsbang. Maar dat heeft altijd met Deborah en de kinderen te maken. Ik wil ze zo goed mogelijk achterlaten. Ik zou ze het liefst gelukkig achterlaten. Maar dat wordt wel heel moeilijk."
Deborah: "Dat is niet te doen, nee."
Martijn: "Nee, dat is niet te doen."
Humberto: "Kan je er goed over praten met ze, over dat soort angsten bijvoorbeeld?"
Deborah: "Dat zijn natuurlijk ook niet de meest fijne gesprekken, liever niet. Zeker ’s nachts, als ‘ie slecht slaapt. Dan ligt hij te woelen en dan word ik natuurlijk ook wel wakker. En dan hebben we het er eventjes over. Maar dan proberen we het toch weer snel over andere dingen te hebben."
Martijn: "Ik mag haar altijd wakker maken. Is dat liefde of niet? Even wakker maken, al is het iedere nacht. Om even met haar te praten."


De laatste weken komt het woord tevredenheid veelvuldig bij me op. Het klinkt wat gezapig, burgerlijk. En dat past niet bij me. Maar er vallen opeens onnodige gedachten en oordelen weg. Daardoor kan ik blij zijn met hele kleine dingen. Het feit dat ik nu twee lampen aan kan zetten met mijn voet doordat ze zijn aangesloten op een stekkerblok met zo’n knopje. Ik ben geen geld over de balk aan het smijten, maar ik neem wel sneller beslissingen. Mijn nichtje heeft een familiewoord geïntroduceerd: 'Hup'. Dus laat ik een slaapshirt maken met dat woord. Koop ik sowieso nog kleding en lampen omdat ik die nodig heb. Ik ben nog niet dood. En ik heb dan wel geen bucketlist, maar er zijn altijd wel kleine wensen. Dingen die niet moeten maar wel kunnen. Zoals crêpes eten bij Juffrouw Jacoba, een kneuterige lunchplek in het centrum van Amersfoort, die tot nu toe altijd vol zat als ik een tafeltje probeerde te bemachtigen. Maar mensen met kanker durven ze niets te weigeren. 

Ik ben vooral tevreden met mezelf, met hoe ik dit doe. Hoewel dat klinkt alsof het een strategie is. Maar kennelijk ben ik dit. Doe ik dit op deze manier. Terwijl er volop ruimte is voor lach en luchtigheid, krijgen gesprekken een diepere laag. Mijn interesse in de ander gaat verder, wordt oprechter. Ik word directer, deels door de medicatie. Stel vragen waar ik vroeger over zou twijfelen. Bespreek onderwerpen die ik voorheen onbesproken zou laten. Zeg nee, waar nee nodig is. 
Ik heb niet de angsten van Martijn. Ik voel niet de verantwoordelijkheid om anderen geen verdriet te mogen bezorgen. Daar ga ik niet over. Wat niet wil zeggen dat ik niet tegen de fase van het loslaten opzie.

Tegelijkertijd kan ik beter ontvangen. Het lukt me om de mooie woorden die de laatste weken over mij worden uitgestort te horen én te geloven. Geen non verbaal commentaar, geen tegenspraak. Ik kan punten zetten, in plaats van bedenkingen achter komma’s.
Het woord 'karma' komt af en toe voorbij. Volgens Wikipedia is karma het principe van oorzakelijkheid in het hindoeïsme en boeddhisme dat stelt dat fysieke en mentale acties van een individu gevolgen hebben voor dit leven en volgende levens door middel van reïncarnatie. In het dagelijks gebruik wordt er vaak mee bedoeld dat alles wat gedaan, gedacht of gezegd wordt weer terugkomt bij de persoon zelf. Het wordt tegenwoordig vaak negatief gebruikt. Karma is een bitch. Maar ik krijg veelvuldig te horen wat ik voor mensen heb betekend. En nog. Dat ik nu de liefde krijg die ik tijdens mijn leven aan anderen heb gegeven. 

Ik hoor het. Ik ontvang het. 

Dankbaarheid is weer een heel ander gevoel. Ik ben dankbaar voor de extra tijd die ik krijg. Heel erg dankbaar voor alle aandacht en hulp waarmee ik word omringd. Maar dankbaarheid gaat ook hand in hand met ongelijkheid, met afhankelijkheid. Het is de ander die steeds naar mij toe komt. Die dingen voor mij doet en ruimte maakt in zijn of haar agenda. Die voor mij in de file staat. En het is nog best lastig om me daar niet schuldig over te voelen. Om die keuzes bij de ander te laten. Ik stel mezelf regelmatig de vraag: 'waar wil ik mijn beperkte energie aan kwijt zijn?'
Toch zeker niet aan zinloze gedachten over zaken waar ik geen invloed op heb. 

Laatste gesprek van Jurre Geluk
met de ongeneeslijk zieke Francesca (12 jaar)
in Niet klein te krijgen.

De artsen hebben gezegd niets meer te kunnen doen. Francesca heeft nog maar een heel klein beetje lucht.

Moeder: “De tumor bedekt 80% van haar longen. Ze heeft nog maar een heel klein plekje om te ademen.”
Jurre: “En hoe voel jij je van binnen?”
Francesca: “Soms mentaal objectief. En soms denk ik: maakt mij het uit. Ik ga gewoon leven. Maakt mij het uit wat die stomme dokters zeggen. Dat ik dood ga. Misschien wel, misschien niet. Maar soms zit ik in mijn hoofd van: ik ga dood. Geen twijfel aan.”
Jurre: “En hoe voelt dat, als je dat denkt?”
Francesca: “Heel stom.”
Jurre: “Hebben jullie het daar dan een beetje samen over, over zulke dingen, zoals de dood?”
Moeder: “Ik denk dat het belangrijk is om uit te spreken wat zij denkt, wat ik denk, wat papa denkt. Ook niet de hele tijd. We gaan ook leuke dingen doen, die je thuis kunt doen. Tekenen.”
Jurre: “Door het tekenen voel je je denk ik wel fijn. Wat voel je dan, als je tekent?”
Francesca: “Ik kan even aan niks denken.”
Jurre: “En dat is wel even super lekker, op zo’n moment als dit”
Moeder: “Ja."

Jurre: “Want hoe doen jullie dat eigenlijk met de balans vinden tussen sterk zijn voor haar en toch je eigen verdriet hebben?”
Moeder: “We laten het verdriet wel zien, toch Francesca?”
Francesca: “Hmm. Ja.”
Moeder: “En af en toe zeg je dat we dan stom zijn. Hou nu maar op met verdrietig zijn. En af en toe ook niet hè?”
Jurre: “En hoe vind jij deze dagen?”
Vader: “Het is een zeer zware tijd. Ik ben zeer gelovig. Ik bid heel veel. Dat is een grote steun. Het geloof brengt vreugde, ook als men in tranen is. Dat is werkelijk iets bijzonders.
Jurre: “En jij gelooft niet?”
Moeder: “Nee.”
Jurre: “En jij Francesca, is er iets waar jij dan in gelooft?”
Francesca: “Ik weet het niet.”
Moeder: “Mama gelooft in wonderen.”

Francesca geeft aan dat ze klaar is met filmen.

Jurre: “Ik ga er vandoor. Ik vond het superfijn, de afgelopen tijd. Wil je een knuffel?”
Francesca: “Ja. En als je je programma moet draaien voor het Maxima of zo, zeg maar tegen die kindjes: niet opgeven. Oké?”
Jurre: “Ja. Dat zal ik doen. Want dat heb jij ook niet gedaan.”
Moeder: “En nog steeds niet.”
Jurre: “En nog steeds niet.”
Francesca: “Niet opgeven.”

Vier dagen na het bezoek van Jurre overlijdt Francesca, op 12-jarige leeftijd.

Opeens zegt iemand de woorden ‘laatste kerst’ in combinatie met mijn situatie. Sindsdien heb ik Last Christmas van Wham in mijn hoofd. Ik kan behoorlijk theatraal zijn, maar deze dramatiek is mij vreemd. En ik wil die hoek ook niet in. Feitelijk klopt het dan misschien. Maar we hoeven het er niet zo dik bovenop te leggen. Het lukt me juist zo goed om de hele boel klein te houden. Stap voor stap. En dat hou ik welbewust zo. 
Zo kan ik ook onmogelijk antwoord geven op de vraag of ik er met oudjaar nog ben. Of een lijstje maken van de top 5 momenten van mijn leven. Ten eerste heb ik daar geen tijd voor. Ten tweede ben ik niet aan het terugkijken. Net zo min als dat ik ver vooruit kijk. Het heden is al ingewikkeld en omvangrijk genoeg. 

Het is niet aan mij om te oordelen over de dingen die mensen me toewensen. Sommige zinnen klinken wat ongemakkelijk, wat onbeholpen, maar het is altijd uit een goed hart. Tegelijkertijd vraagt iedere stervende om andere woorden. Er is geen handleiding voor wat wel en niet te zeggen. Ik weet wel wat mij helpt. Het stellen van open vragen. Het luisteren naar mijn verhaal, ook al heb je net al van een ander gehoord wat ik die dag heb meegemaakt. Het blijven vertellen over je eigen leven. 

Dying for Sex is gebaseerd op een gelijknamige podcastserie van Nikki Boyer, een actrice die haar terminaal zieke vriendin volgt en ondersteunt tijdens haar seksuele ontdekkingstocht. De serie neemt seks minstens zo serieus als de dood, en dat zorgt voor een aangename balans in de toon. 

Ik plaats deze video omdat verpleegster Amy in deze scène op een hele eerlijke, rauwe, luchtige manier vertelt wat er met je lichaam gebeurt als je dood gaat. Voor mij is deze scène tegelijkertijd geruststellend als enigszins beangstigend. 


Hoe lang kan je afscheid nemen? Half november had ik nog enkele weken te leven. Dat gaf ook bij de mensen om me heen emotie, haast. Mensen kwamen langs om me nog een keer te zien. En dan blijkt na twee weken dat de haast niet zo nodig is. Dat is verwarrend, ook voor hen. Ik was begonnen me terug te trekken. En ik merk dat ik terughoudend ben in het opnieuw innemen van ruimte. Dat is mijn hele leven al een thema. Ik haal me in mijn hoofd al een afgesloten hoofdstuk te zijn. Dat mensen, heel begrijpelijk, door zijn naar een volgende fase. Terug naar de beslommeringen van hun eigen leven.

Column van Roos Schlikker in het Parool:

“Nee, je hoeft je cappuccino niet af te rekenen.” Ik kijk verbaasd naar Nick, eigenaar van de koffiezaak waar ik wekelijks zit. “Dat heeft een anonieme meneer al voor je gedaan." “Hè?” vraag ik. “Maar wie is dat dan?” Nick weet het niet. Enkele dagen later overkomt mijn echtgenoot hetzelfde. De identiteit van de gever blijft een raadsel. Zou hij weten dat mijn vader dood is en wil hij iets liefs doen? Geen idee, maar als we erover speculeren gaat er een lichtje aan in onze blik. Net als wanneer ik een lief kaartje open. Er bloemen op de stoep staan. Hartjesemoji’s door onze telefoons regenen. En een lezer schrijft: “We lezen je elke week en houden van je.” Ik zie ze, deze zachte wenken, de stille giften die me net even de dag door helpen. Maar helaas ben ik een mens. En mensen staan biologisch behoorlijk rottig afgesteld. Daardoor gaat mijn aandacht ook naar het verkeerde. Heus, ik ben niet naïef en weet dat er in tijden van crisis altijd wel iemand niet over de brug komt. Die ene persoon die teleurstelt. Toch doet het zeer. Daardoor rumineer ik te lang over een vriendin die zich voorstaat op haar gevoeligheid en vermogen tot intunen op anderen. Juist van haar hoorde ik niets. Niet tijdens mijn vaders ziekte, niet na zijn overlijden.

Daar kun je je schouders over ophalen. Wel zo gezond. Helaas stopt de beruchte negativity bias me – onze neiging meer aandacht aan negatieve dingen te besteden dan aan positieve. Dus herhaal ik sinds kort één woord als ik weer kinderachtig verongelijkt doe: Hengevelde. Een moeder plaatste vorig jaar een berichtje bij de wensboom op de kerstmarkt aldaar. Ze vroeg of mensen misschien gebarentaal zouden willen leren omdat haar vierjarige zoontje Gijs doof geboren is. Zomaar een verzoek. Zomaar een kleine noodkreet. Je zou hem makkelijk kunnen negeren. Maar dat deed Hengevelde niet. Er kwam een informatieavond, scholen gaven extra lessen, al snel kenden veel inwoners de basisbeginselen. En nu? Nu leert het Twentse dorp volop gebarentaal.

Dat is iets om te onthouden voor 2026. Er zijn wensbomen. En mensen die wensen lezen. Die willen helpen. Die een taal leren. Die een geste doen. Een stille wenk. Net als dat er mensen zijn die die wenk even vergeten. Of zwijgen. Omdat ze niet weten wat te zeggen. Dat is natuurlijk net zo menselijk als de negativity bias. Maar voorlopig richt ik me liever op wat niet schuurt. Op Hengevelde. Op anonieme cappuccino. Op kleine gebaren. En de gebarentaal die iedereen leren kan.


Ondertussen gaan de mooie waardevolle gesprekken door. Niet alleen waardevol in hun diepte maar juist ook in hun lichtheid. Het helpt mensen te zien dat je ook zo dood kan gaan. Met humor en openheid. Ik hoor ook dat mijn situatie mensen aan het denken zet. Over keuzes maken. Over nú leven. Over wat écht belangrijk is. 

Ik weet uiteraard niet hoe de komende tijd eruit gaat zien. Misschien word ik nog heel ziek. Misschien komen de tranen nog. Misschien word ik onuitstaanbaar. Maar op dit moment heb ik niet alleen nog wat uit het leven te halen maar ook nog wat te brengen.